Voortschrijdend inzicht. Is dat niet een prachtige woordcombinatie? Ik kan hier echt van smullen. Zeg maar eens hardop. Voortschrijdend inzicht.
Voortschrijdend. Er zit vaart in, “Maak voort!” maar niet te veel! Want het schrijdende tempert. Je ziet als het ware de waardige stapjes gezet worden. Het geeft richting. Het heeft een belofte in zich. Waar gaan we heen? Naar het ‘Inzicht’. Naar het zien, naar het eindelijk ZIEN! En ‘zien’ is in onze cultuur het Zintuig der zintuigen. Hoewel velen de afgelopen maanden hebben gemerkt dat het gebrek aan aanraken, aan (iemand) voelen gekmakend kan zijn, maar dit terzijde.
Voortschrijdend inzicht, een enorm positieve term. Niet verwonderlijk dat de politiek het nu ook vaak gebruikt. Het is een prachtmanier om je mild te uiten over je vroegere gang van zaken. En van de vermeende wijsheid die we nu aan het vergaren zijn. Tja, de politiek. Daarmee krijgt de term bij mij meteen een bijsmaak.
Wat is dat toch met ‘politiek’? Waarom heeft dat woordje zo’n negatieve lading? Het woord zelf is onschuldig. Met een verre herkomst uit de Oudheid betekent het zoiets als: ‘de burger betreffend’. Een degelijk en concreet woord eigenlijk. Ben ik niet blij met onze politiek dan? Ik mag toch in m’n handjes knijpen dat ik in zo’n redelijke, ordentelijke, veilige staat ben geboren en getogen?
Eergisteren keek ik naar het spoeddebat van de Amsterdamse Gemeenteraad in verband met het afgelopen Damprotest. Het begon terwijl ik de laatste tosti’s bakte voor het gezin (woensdag = tostidag). Live te volgen via AT5. Ik had nog niet eerder een debat gevolgd in mijn leven. Misschien moet ik mij daarvoor schamen? Het bleek een tijdrovende aangelegenheid. Tosti’s bakken én een debat volgen was een uitdaging. Gebiologeerd staarde ik naar Femke, die ik dankzij een camera non-stop kon volgen. Zij deed van alles tegelijk, zag ik. Zij luisterde terwijl zij appte en gaf moeiteloos antwoord door de microfoon die zij zelf aan- of uit moest zetten – alleen al daarvan zou ik de zenuwen krijgen. De verwijten brulden door onze keuken. Intussen brandden de laatste tosti’s aan. Mijn zoon keek mij hoofdschuddend aan en wilde het overnemen. “Hou nou even je mond”, brulde ik zonder microfoon.
Ik had de Gemeenteraad op mijn keukentafel gezet: mijn naamgenoot van de VVD, Diederik van het CDA, Wil van de Ouderenpartij, Annabel van het FvD en natuurlijk Femke, de (‘Groen Links’) Burgemeester. Marianne Poot is echt boos, dat zie ik. En Wil van Soest niet minder. Annabel – hoe zachtaardig klinkt haar voornaam – Nanninga oogt niet boos, maar moordlustig. Ik schraap het zwart van de verbrande boterham. Halsema houdt haar kaken geklemd, spreekt rustig met het lichtelijk irriterend schrijdende toontje, haar tegenstanders toe.
Daar zit al mijn verbazing. Hoezo tegenstanders? Waarom is dit een gevecht? Waarom gaat dit over winnen of verliezen? Dit gaat toch over een stad besturen? Oké, dit is De Oppositie. En zij vinden dat het flink mis is gegaan. Zij willen weten waarom. Prima. Goed. Doen! Stel vragen. Zeg wat je mis vond gaan! Ik schuif nog een tosti naar mijn jongste. “Ik wil niet deze vierkante” emmert ze, “ik wil gewoon de ronde kant, zoals altijd.” “Heb ik niet” sneer ik terug, “ik heb alleen maar vierkante” en wijs naar haar vader. Ik mag dan hoofdverantwoordelijk zijn voor de tosti’s, maar hij heeft verzuimd. Vast niet expres, maar toch. “Huh, ik heb toch brood gehaald?” Zo makkelijk komt hij er niet van af. “Dit is zonnepit” wijs ik, “en het had NATUURLIJK pompoenpit moeten wezen.”
Intussen maan ik iedereen tot stilte, want ik wil dit volgen. Femke is eindelijk klaar met haar enorme betoog en de vele interrupties. We weten weer precies hoe het zit: het was een emotioneel zeer beladen demonstratie tegen racisme. Er kwamen veel en veel meer mensen op af – een enorme inschattingsfout – de demonstranten konden zich niet meer aan de anderhalvemeter houden. De politie greep niet in, maar begeleidde. De demonstratie is vreedzaam verlopen. Maar de kans op besmettingen is misschien wel toegenomen. Zo. Duidelijk. Ik dacht: “Nu komen er nog wat kritische vragen.” Of mijn zoon nog wat ketchup mag. “Ja” zeg ik. Ik bedoel eigenlijk ‘nee’, maar vooruit. Hij wil de tube al grijpen, maar ik ben hem voor. Ik bepaal hier de hoeveelheid, niet hij. Ik plop de dop open en de ketchup sproeit over de tafel. De raadsleden blijven nipt onbevlekt. Ik maak haast met mijn keukendoekje, maar merk dat dat niet nodig is. Ja er komen wel vragen, maar er komen vooral hele betogen. Met verbazing hoor ik het aan. Ze gaan het echt allemaal weer opnieuw vertellen. Alles wat Femke al meer dan uitgebreid vertelde, vertelt Diederik nog een keer, vertelt Marianne ook, én Annabel, en Wil ook. Wil mag overigens op voorleescursus. Vragen stellen ze, verwijten maken ze, maar verpakt in een eindeloos betoog. Eén grote poel van woorden, woorden, woorden…
Tijdens de tweede schorsing laat ik de honden uit. Hoe houd je het vol, vraag ik me af. Zo’n intensieve bijeenkomst waarin feitelijk zo weinig wordt gezegd. Wat levert dit nu op? Deze uren- en urenlange verhandeling over een gebeurtenis waarin je niet kan spreken van één goed of kwaad. Hier worden meningen geventileerd en verwijten gemaakt. Maar er wordt geen gesprek gevoerd.
Iedereen kijkt op de telefoon, lijkt instructies te krijgen hoe de ander onderuit te halen. Ik zie een grimas van Femke, ik zie een smalende blik van Annabel. Niemand luistert echt. Hooguit naar Voorzitter Rik die de enige schijnt te zijn met een oprechte glimlach.
Misschien is het fijn dat Annabel niet met dure woorden praat en knappe volzinnen. Misschien is het fijn dat Wil haar Amsterdamse hart op de tong legt. Maar ze doen me denken aan mijn moeder. En dat is geen goed teken. Bij mijn moeder was nooit wat goed. Als zij maar kon klagen, dan voelde zij zich… ja, comfortabel. Ik heb jarenlang oplossingen aangedragen voor haar ongelukkige leven. Tot ik met een schok tot inzicht kwam, dat zij geen oplossing wilde. Zij wilde klagen.
Ik ben terug en ook de raadsleden nemen weer plaats. Wat gezellig, nu mogen anderen ook iets zeggen. Rik de voorzitter had al iets gezegd over andere partijen ‘die ook staan te popelen’. Tot mijn verbijstering beginnen zij ook te betogen. Weer hetzelfde verhaal! Bij Erik van de SP voel ik hoe intens moe ik ben geworden, en dat zonder mee te doen.
“Mam”, interrumpeert mijn zoon. Voorzitter Rik zegt er niets van. Het is dan ook zijn eerste interruptie. Je mag er drie doen, heb ik vandaag geleerd. “Het vuur van de tosti’s staat nog aan.” Mocht ik zijn ingekakt, dan is daar niets meer van te merken. Ik spring op, draai me om, richt me op het gasfornuis. Zoon draait de knop om. “Dit is niet zo heel goed voor de anti-aanbaklaag toch?” zegt hij voorzichtig. De gietijzeren pan heeft gelukkig geen anti-aanbaklaag. De pan walmt. De glazen deksel begint bruine vlekken te vertonen. “Wat stom!” roep ik uit. Toen mijn dementerende, maar nog thuiswonende moeder het een keer deed, was dit Het Bewijs dat het zo echt niet langer kon. Zij was nu officieel een Gevaar geworden. Het gasfornuis werd direct ontkoppeld. Tot grote frustratie van mijn moeder.
Toen mijn zoon het een keer deed, afgelopen weekend, kreeg hij de wind van voren. Hij had het vuur onder het eierpannetje aan laten staan. “Oelewapper!” riep zijn vader. “Je bent er met je hoofd niet bij!” riep zijn moeder. En deze zinnetjes werden lange betogen, waarin we met kleine variaties onze verwijten een keer of twintig herhaalden.
En nu doe ik het. “Oh wat stom,” roep ik nog een keer. En wat zeg ik tegen mijn zoon? “Nou zie je dus van wie je het hebt.”
Wat zou de oppositie smullen, van zo’n opmerking! Het is toch te zot voor woorden, wijst die goeie jongen mij op een Heel Domme Gevaarlijke Moeder-onwaardige Nalatigheid, krijgt ie ook nog zo’n opmerking voor z’n kiezen. Tuurlijk, belast ’m nog maar even meer, door zo expliciet te zeggen dat je je eigen tekortkomingen aan hem zou hebben ‘doorgegeven’…
Wat doet mijn zoon? Hij vertelt me hoe hij het ontdekte. Dat hij ergens warmte voelde en erachter kwam dat ’t de pan was. En dan… dan laat hij het. Hij zegt niks. Niks geen motie van wantrouwen. Hij zegt ’t zelfs niet tegen zijn vader, bij het avondeten. Die zal wel, zodra hij dit leest, vrees ik, een ontploffend betoog houden.
De volgende morgen. Op de keukentafel ligt de krant. De krant kopt: “Halsema onder vuur, maar niet in gevarenzone”. Naast de krant staat de beker water van mijn zoon. Onaangeroerd. De eerste stofdeeltjes liggen al op het oppervlak. Het is 10.49 uur. Ik loop de trap op. Hoor uit zijn kamer een kakofonie van minstens drie stemmen uit blik. Ik klop. “Ja je mag binnenkomen hoor.” Uitnodigend voor zijn doen. Ik steek mijn hoofd om de hoek van de deur. Ik neem het schimmig verlichte hol in me op. “Vent, je hebt nog niets gedronken vandaag.”
“Dat boeit me helemaal niks!” vuurt hij af. Zijn stem slaat over. “Waar bemoei je….” Zou zijn microfoon uitstaan? Ik trek snel de deur dicht. En loop de trap af. Naar de keukentafel.
Voortschrijdend inzicht.