Met blondeBIZON speel ik in huiskamers. Dat vinden veel mensen een beetje gek. De afgelopen maanden heb ik in geen enkele huiskamer meer kunnen (mogen) spelen. Dat vond ik een beetje gek. Nu kunnen we eindelijk weer optreden, in een huiskamer. Over zeven dagen – maandag 22 juni – ga ik voor het eerst spelen in mijn eigen huiskamer! Een gestreamde voorstelling, heel spannend, want dat is natuurlijk een totaal ander concept… Ik hoop dat veel mensen ‘komen’ kijken!
De voorstelling die we gaan spelen is “Ik begin bij jou (of wat doet die kangoeroe in mijn kamer?)”. Ik speel ‘m al heel lang. Het gaat over een intense moeder-dochterrelatie.
Ik had zelf ook een intense moeder-dochterrelatie. Had, want mijn moeder is overleden. Zij had dementie (of de dementie had haar). In 2004 heb ik een aantal briefjes geschreven naar mijn dementerende moeder. Ik stuitte er ineens weer op. Als opmaat naar 22 juni plaats ik: ‘zeven briefjes aan mijn (dementerende) moeder’
1.
Lieve Mama,
Mijn lieve dochter van zes zegt wel eens tegen me: “Jij bent de liefste mama van de hele wereld.”
Toen ik zes was, zei ik dat ook tegen jou, mama. Ik dacht het, ik wist het, ik voelde het. Jij was liever dan al die andere mama’s. Jij was echt de aller, allerliefste moeder die er bestond. Jij. Mijn mama. Jij was mijn Alles.
Ik weet niet waarom. Ik moest en zou bij jou zijn. Want was ik bij jou, dan was het goed. Heel simpel. Maar was ik niet bij jou…dan…dan…
Als 4-jarige ging ik naar kleutergym. “Leuk”, dacht jij. Het was ook leuk. Ik herinner me flarden, zoals een beeld van de gymzaal en wij luidkeels zingend: ‘schipper mag ik overvaren’. Als ik er eenmaal was, ja dan was het leuk. Ons overbuurmeisje, die hielp bij die kleuterlesjes, haalde me op van huis en dan liepen we samen daar naar toe. Dat ik met haar mee moest, bij jou vandaan, dát was niet leuk. Het was een heel aardig overbuurmeisje, daar niet van. Maar zíj moest niet mee; jij moest mee! Huilde ik niet erg mama? Smeekte ik niet de hele tijd of je ook mee ging? Ik weet het niet meer. Ik weet vooral de diepe paniek bij de voordeur. Dat afscheid. En wat een opluchting het was als je besloot een keer wél mee te gaan!
Gelukkig ging je daarna wel altijd mee naar zwemles. Jij achter glas. Ik in het water. Kon ik altijd even naar je zwaaien. Heerlijk dat je daar zat, dat je naar me keek. Dat je bij me was. Altijd.
En logeren…Logeren zou ik, bij oma in Amsterdam. Jouw moeder, mijn liefste oma, we hadden er zin in. Wat een feest! Maar in de avond bij het slapen gaan, huilde ik, tranen met tuiten. Ik was kotsmisselijk, ik had buikpijn. Dat ging maar niet over. “Wat wil je?” vroeg oma, “wil je naar huis?” Ik knikte. Naar huis betekende naar mama. “Dan gaan we vragen of papa je komt halen met de auto.” Alsof oma kon toveren, de buikpijn ging over, de misselijkheid trok weg. Daar kwam papa in de late avond aangereden. Het was altijd zo leuk bij oma, waarom vond ik het nu ineens niet meer leuk? “Geeft niet, lieverd,” zei oma, “jij kunt hier ook niets aan doen. Je hebt gewoon last van heimwee.” Ik vond het niet gewoon. Ik vond het de ergste ziekte die je maar kon bedenken.
2.
Lieve mama,
Een moederskindje, dat was ik, mama, de eerste tien jaren van mijn leven. Ik zag dat je blij was met mij. En ik was blij met jou. Je zong liedjes onder het afwassen. Ik mocht op het aanrecht zitten als je eten aan het klaarmaken was. Je was altijd in mijn buurt. Als ik praatte luisterde jij. Je moest lachen als ik ging lachen. Je speelde kiekeboe met me. En je hield op als ik het niet leuk meer vond. Je volgde me waar ik ook naar toe hobbelde. Je was vrolijk. Wat hadden wij het goed met z’n tweeën. Onze basis was een paradijs.
Er waren nog anderen in ons paradijs. Papa bijvoorbeeld. Hij was er niet veel. ’s Ochtends ging hij al vroeg met de auto naar zijn werk. ’s Avonds kwam hij thuis als ik alweer naar bed ging. Kon hij me nog net een kusje geven voor het slapengaan. In het weekend was hij er wel.
Ik vond het niet erg dat hij er weinig was. Want als hij weg was, was het goed. Ik was namelijk bij jou. Als hij er wel was dan wist ik nooit of het wel goed bleef gaan.
Papa was soms lief en soms streng. Jij was eigenlijk nooit streng. Bij jou deed ik het nooit fout. Bij papa kon dat wel, iets fout doen. En dat was erg. Dan leek het net of papa niet meer van je hield of zoiets. Dat was zo fijn aan jou. Bij jou kon het nooit misgaan. Daarom was het soms zelfs een beetje eng om bij papa alleen te zijn. Hij was onvoorspelbaar.
Papa kon ook pesten. Dat is iets anders dan plagen, wat jij wel eens deed. Weet je zijn koosnaampje nog voor mij, mama? Hij noemde me ‘biefstuk’. En stom dat ik dat vond! Ik wilde dat naampje niet, maar hij bleef het zeggen. Expres. Dat vond jij ook niet leuk. “Hans, stop er nou mee.” Zei je dan. Maar hij luisterde niet. Hij bleef het zeggen. Ook toen ik ging huilen. Hij bleef het zeggen. Papa was de baas. Als hij zei dat we naar links moesten en jij dacht naar rechts, dan gingen we natuurlijk naar links. En als we dan toch een keer naar rechts gingen en we zaten dan ook verkeerd, nou dan hoorde je dat weken later nog! Papa sloeg nooit, maar geselde met woorden. Of door te zwijgen.
Jij werd meestal niet vrolijk van papa. Soms werd je zelfs heel verdrietig van papa. Dan ging je huilen. En als jij ging huilen, dan werd ik misselijk.
Mijn grote zus trok meer naar papa. Dat vond ik prima. Want ik had jou.
En jij was de liefste.
3.
Lieve mama,
“Van wie hou je meer, van je vader of van je moeder?” Ik ben negen en ik houd van vragen stellen. En van het antwoord weten. Sommige vriendinnetjes vonden het heel lastig antwoord geven op deze vraag. “Ja van papa mag ik langer opblijven, maar van mama krijg ik vaker mijn zin” zo zaten ze te dubben. Ik vond het zelf zo’n makkelijke vraag. Van mijn moeder natuurlijk! Kijk, mijn vader was dan wel trots op me, maar mijn moeder, is de allerliefste!
“Let maar op, mijn ouders gaan scheiden,” schijnt mijn zes jaar oudere zus wel eens gezegd te hebben tegen vriendinnen. Ze was een jaar of elf. En ze had het door dat het niet goed ging tussen jou en papa. Ik moet dan vijf of zes jaar zijn, geweest. Dacht ik dat het erbij hoorde?
Ik lig in mijn bed, ik voelde het al aan komen, ik voel dat aan mijn buik, dan ben ik wat misselijk. Ik hoor jullie stemmen beneden. Ik hoor vooral jouw stem, mama, je praat boos, maar ik voel dat je moet huilen. Dan is het tijd om uit bed te stappen. Ik moet plassen. Dat moet ik echt. Ik kan door op een bepaalde manier te persen mijn plas opwekken. Dat heb ik mezelf aangeleerd. Dan lieg ik dus niet, als ik zo beneden kom en jullie vragen: “Wat kom je doen?” De wc is beneden. Ik loop de trap af en ik hoor jullie stil worden. Ik sta in de deuropening. “Kunnen jullie wat stiller doen?” vraag ik. “Wat kom je doen?” vraagt papa. “Plassen.” Antwoord ik, naar waarheid. “Waarom maken jullie ruzie?”
En dan komt het: “Wij maken geen ruzie”, zegt papa. Jij knikt, mama. “Wij discussiëren.” Ik kijk jullie aan. Ongelofelijk, jullie menen het echt. Maar, het is fijn dat jullie het eens zijn. En ik heb mijn eerste moeilijke woord geleerd. Ik ga plassen en na het doortrekken vraag ik: “Kunnen jullie dan wat zachter ‘diskussjeeeeren’?”
Meestal helpt het en slaap ik dan in. Soms beginnen jullie zachtjes en laait de ruzie weer op. Vaak duurt het dan nog dagen, voordat de lucht echt geklaard is. Ik haat diskussjééééren!
4.
Lieve mama,
Wat jammer, dat ik niet drie jaar ben gebleven. Toch? Jammer dat ik groot werd. Dat vind ik ergens ook wel, mama…
Het punt was: Ik WILDE. En niet een beetje. Ik wilde veel. Ik wilde leren. Leren lezen wilde ik, en toen ik het eenmaal kon, wilde ik er niet meer ophouden. Ik wilde bewegen, dat werd gymnastiek, later turnen en tennis. Ik wilde met muziek, dansen ook, ik wilde dansen! Muziekles en volksdansen werd het. Wat genoot je daarvan, op de braderie al die kleuters in klederdracht. “Zo enig, ooooh wat is dat enig” zei je dan.
Ik WILDE. Prima dat ik wilde, ga maar meid, doe maar. Allemaal prima. Als jij dat wil! Maar jij… jij wilde niet.
Lezen? Jij wilde niet lezen. Ja de Story, misschien, beetje doorbladeren. Sporten? Jij wilde niet sporten (hoewel je ooit schijnt te hebben gebadmintond?) Zelf dansen dan? Er was ook volksdansen voor volwassenen? Enig om naar te kijken, maar jij zélf?! “Oh nee voor geen prijs” zo zei je, bij alles wat je niet wilde, en dat was eigenlijk nogal veel. Ik wilde en jij wilde vooral niet.
Water.
Als je iets niet wilde dan was het wel ‘het water in’. Waarom niet mama, water is toch ‘enig’!!
Ik was amper vier, we waren voor het eerst in Portugal, (vanaf mijn vierde gingen we altijd in de zomer naar de Algarve, altijd naar het zelfde plaatsje, altijd naar hetzelfde appartement) en ik was uitgekeken op het pierenbadje. Ik zag papa drijven in het grote diepe. En hij riep: “Kom maar Marianne, spring maar!” En jij stond daar zes hoog op het balkon van het appartement: “Hans, ze kan niet zwemmen, Hans, alsjeblieft, doe dat nou niet!” Maar Hans luisterde niet. Hans luisterde nooit naar je. Hans bleef lonken naar de kleine, blonde kleuter. Hij spreidde zijn armen en hij lachte. Het water lachte. Ik lachte, en sprong. En jij, jij vanaf dat balkon, jij ‘stond doodsangsten uit’. Want dit deden we niet één keer, dit deden we eindeloos.
Jij ging nooit het water in. In de zee, hooguit tot aan je knieën, hoe heet het ook was, in augustus in de Algarve. “Kom mama, het is lekker!” “Onder geen beding” zei je dan.
Toen we “godzijdank weer heelhuids” thuiskwamen, (de eerste keer een vliegtuig in, vond jij een ramp, zo bang was je, maar daarna, daarna konden we niet vaak genoeg het vliegtuig in!) moest ik gelijk op zwemles: ‘Ja mama gaat ook mee’. Iemand moest me aan- en uitkleden.
Ooit mama, had jij, als kleine Cily, ook zwemles gehad. Je zwom altijd met de rand binnen handbereik. Je tikte ‘m voortdurend aan. De badmeester tikte je op je vingers. Cily reageerde niet. Cily bleef bij de kant, aan de kant of op de kant. Niemand heeft jou kunnen overtuigen dat je het kon.. Je iets jongere zusje zwom zich binnen de kortste keren naar een zwemdiploma. Maar nooit geen zwemdiploma voor kleine Cily. “Mama zwemt op het droge,” zei je dan. “Wil je het niet és proberen mama? “Nee hoor lieverd, Voor Geen Goud!”
Je wilde niet. En als je iets niet wilde, dan kon zelfs ik je niet overtuigen het wel te gaan doen. Dat vond ik wel heel gek hoor, mama. Het was zo leuk. Ik vond het leuk. Je kon het toch proberen? Net als ik?
Ik stelde vragen. Hoe komen de wolken? Waarom is er honger op de wereld? Krijg ik later ook borsten? Ook zulke grote? Waarom dragen vrouwen een BH en geen hemd? Draagt geen enkele vrouw een hemd? Hoe word je rijk? Waarom heb ik sproeten? Waarom mogen kindjes bloot en grote mensen niet?
Die waarom-vragen. Je vond ze niet zo leuk hè, mama. Want er kwam altijd weer een nieuwe. ‘Ik weet het niet, meid’, zei je dan, of ‘daarom’. Alsof je haast had. Soms zuchtte je. Dan hield ik op. ‘Mama zucht’ betekent ‘ik ben mama tot last’. Dus hield ik op. Misschien weet papa het?
Hij luisterde, gaf antwoord, luisterde, gaf antwoord, luisterde… Papa glom altijd als hij het leuk vond, of trots was. Daar deed ik het voor. Dus ik vroeg maar en vroeg maar. “Zie je”, zei je dan “Die heeft daar het geduld voor.”
5.
Lieve mama,
Gelukkig voor ons, mama, was ik op de lagere school vaak ziek. Bronchitis. Elke winter kreeg ik wel een of meerdere keren bronchitis. Dan werd de wereld weer klein. Bij mama thuis op de bank. Ik was ziek, dus kon jij mij verzorgen. Jij kon wel wat met zielige, kleine, hoestende Marianne. Je vertroetelde me. We genoten samen van de basis. Eten, drinken, warmte. De kracht van de eenvoud. Geen waarom-vragen. Maar wel ‘wil je nog wat drinken, lieverd? “Warme melk, mama. “Met anijs?” Ja mama, met anijs.” Intussen speelde ik een beetje met de lego op de bank. Huisjes bouwen met trappetjes. Of de Tom & Jerry lezen, die jij speciaal voor mij gehaald had bij de sigarenboer. Of luisteren naar de plaat van Bert & Ernie. Ik ken nog hele teksten uit mijn hoofd. Of weet je nog mama, dat ik ziek was in februari en dat in 1985 de Elfstedentocht op mijn verjaardag was! We zaten samen beneden in alle vroegte de start te kijken.
Naarmate ik opgroeide leek het wel of we steeds minder met elkaar gemeen hadden. Zo perfect als we op elkaar aansloten in het begin. Het dekseltje leek steeds minder goed op het potje te passen. Moest er een andere dop op? We leken niet of nauwelijks op elkaar. Daar begonnen we langzaamaan wel last van te krijgen, mama, toen ik ouder en groter werd. Behalve dan als ik ziek werd. Dan was het er weer, ons eenvoudige paradijs. Je was lief. De liefste moeder van de hele wereld. Lang leve de bronchitis!
6.
Lieve mama,
De lagere school. Tussen de middag kwam ik thuis. Thuis boterhammetje eten. Ik ben zelfs nog van school gewisseld, om het ‘continurooster’ te omzeilen. Jij was er al op tegen, tegen overblijven, maar ik ook. Ik weet nog dat je het vroeg: Wat wil je ‘thuis eten bij mama, of op school?’ Wat een domme vraag: Lekker thuis natuurlijk bij mama! Zo hoorde het en zo was het goed.
“Wat wil je op je brood, meid?” Hetzelfde als altijd: “Eén met smeerworst en één met hagelslag”. Dat was maandenlang het recept. Ik hoefde nooit te smeren, je vroeg het ook nooit. Dat deed jij, dat was de normaalste zaak van de wereld. Wat wil ik drinken? Je vraagt het voor de vorm, maar je weet het al: Warme chocomelk natuurlijk. Ook al was het hartje zomer, je grapte even, maar je maakte het voor me. Altijd.
“Hoe was ’t meid, op schooltje?” Ik ben tien en ik plof op de bank. Als ik thuiskom ben je meestal in de keuken aan het rommelen. Of nog even boven bezig, met de was. Strijken, kan ook.
Ik krijg een glas sinas van je. En een koekje natuurlijk. “Mag ik er nog één? “ vraag ik soms. “Nee lieverd, anders blief je je eten straks niet.” Zeurde ik door? Volgens mij niet. Alles was zo duidelijk bij je. Wat mocht en niet mocht. Zonder dat je streng was. Knap!
Je komt er even bij zitten. Hoewel ik vast al verdiept was in een Donald Duck. Of een leesboek. Je steekt een sigaret op: blauwe Belinda. “Hoe was het op schooltje?” vraag je. “Goed, ik had een negen voor mijn Aardrijkskunde, topografie.” “Wat goed meid!” En ik glom. Ik haalde liever een tien, maar met een negen was ik meestal ook tevreden.
En jij? Jij vond alles goed. Of het nou een tien, een acht of een zeven was (lager haalde ik niet op de lagere school), dat zei je niets. En dat was eigenlijk best prettig. Bij jou was het gewoon goed. Punt.
Dat was het. Ons gesprek over schooltje. De rest vertelde ik aan papa ’s avonds, vlak voor het slapen gaan. Hij vroeg van alles. Over wat de Meester precies vroeg en wat ik had geleerd, en ik stelde papa vragen, kijken of hij het wel allemaal wist.
Papa vroeg door. Zijn trots moest ik verdienen. Daar had ik werk aan. Bij jou hoefde ik niet te werken. Bij jou mocht ik zijn. Jij was gewoon blij met mij. Wat ik ook deed.
Dank je wel, mama.
7.
Lieve mama,
Ik word twaalf en ik krijg een dagboek. Ik noem mijn dagboek Cindy. Grappig. Ik dacht altijd dat ik mijn dagboek Cindy heb genoemd, omdat een vriendinnetje uit mijn kleutertijd zo heette. Het valt me nu pas op hoe erg deze naam lijkt op jouw naam, Cily.
Ik schrijf in mijn dagboek vooral over mijn vriendinnetjes, en op wie ik nu weer verliefd denk te zijn en waarom. Maar al de tweede keer dat ik schrijf, zie ik tussen al het getuttel door:
06-03-88:
“M’n vader en moeder hebben volgens mij weer ruzie gehad, maar ik weet niet waarover.”
Dan word ik dertien. Heb ik een jaar als ‘brugpieper’ erop zitten. Van een klein schooltje uit het dorp, zit ik op een grote middelbare school in Amstelveen met 1200 leerlingen. Elke dag veertig minuten heen en veertig minuten terug op de fiets. Nieuwe kinderen uit nieuwe windstreken. Een enorme overgang waarin ik mijn plaats moet vinden. Ik fiets langs bermen die soms vol in bloei staan met fluitenkruid, koolzaad en boterbloemen. Ik pluk wel eens een bosje voor je, want je houdt van bloemen.
In de zomervakantie, als ik van de eerste naar de tweede klas ga, schrijf ik:
26-07-89:
“Ik heb net het laatste nieuws gehoord en papa gaat binnen een half jaar weg en als ik mama moet geloven gaat papa er in het weekeinde met ons over spreken. Mama is nu op hun slaapkamer met pa praten en toen ben ik naar beneden gevlucht. Ik moet nog niet eens huilen. Dat komt, denk ik, doordat ik er al half op voorbereid was. Misschien straks. Ik vind het nog het ergste voor mama.”
15-09-89:
“Nou, pap is al uit huis al 4-6 weken en Mama huilt (vooral in het begin) bijna elke dag. Voor haar is het allemaal héééééééél moeilijk. Eigenlijk heb ik er niet veel moeite mee, want alles was beter dan die ruzies + spanningen. Maar goed, allemaal rot. Deze zaterdag ga ik naar Olaf (brillenman) voor een bril voor op het bord.”
“Wat erg zeg, dat je ouders gaan scheiden”, zeiden veel mensen en kinderen tegen mij. Ik vond het niet erg. Wel vond ik erg dat jij het erg vond dat ik het niet erg vond. Kan je me nog volgen?
Jullie ruzies vond ik vreselijk. Werkelijk misselijkmakend. Jij huilde steeds vaker. Daar kon ik al helemaal niet tegen. Papa maakte jou ongelukkig. Nu is papa weg. Hoef jij niet meer ongelukkig te zijn. Zo dacht ik. Dertien jaar oud. Papa weg; ik vooral opgelucht.
Maar wat deed je mama? Mama kwam ineens haar bed niet meer uit. Maar ik moest naar school, mijn boterhammen moesten toch gesmeerd? Ik moest gedag gezegd, uitgezwaaid. Misschien klink ik als een verwend nest, maar waar ik van in paniek raakte was onze basis mama. Als jij mij niet verzorgde, zoals altijd, dan, was ik jou dus ook kwijt! Mama, waar ben je? Als ik thuis kwam liep je als een zombie rond in je duster. Je maakte je niet meer op. Waarvoor? Zei je. Voor wie? Maar was je dan ziek, mama, had je koorts? Want als jij je niet opmaakte dan betekende dat dat je ziek was. Maar dat was je hooguit één dag! Rode ogen. Mama, waar ben je? Je reageert niet, of je reageert bitter, chagrijnig. ‘Niks had meer zin.’ Hoezo niet? Ik bestond toch mama, wij bestaan nog samen, dat telt. Zorg voor mij, alsjeblieft?
Dat zei ik natuurlijk niet tegen je. Maar ik heb vast wel eens naar je geroepen: MAMA, IK SNAP HET NIET!!!
Toen ik zestien jaar was, schreef ik het volgende gedichtje:
Mama
Mama’s lieve meisje
Mama’s grote kind
het is me wel duidelijk
dat jij dat niet meer vindt