De Intratuin. Zondagochtend. Ze zijn net vijf minuten open en ik rijd met kloppend hart het parkeerterrein op. Licht euforisch. Gistermiddag werd ik vlak voor de hekken nog weggestuurd door fluorescerende Intratuin-regelaars. VOL. Het stond er minstens twee keer. Dat soort details gaan je dan irriteren. M’n knipperlicht voor linksaf mocht weer uit. Afdruipen. Naar huis.
Ergens niet in mogen, of het nou de Python-achtbaan is omdat ik nog te klein ben, of de Intratuin omdat ik te veel ben; ik word daar verbeten van.
De volgende ochtend, nieuwe ronde, nieuwe kansen: Man, jongste en ik stappen uit de auto. We zien een heel nieuw circus voor de entree. Bedrijvige anderhalve-meterhesjesmensen dirigeren bezoekers over een strak geslingerd pad richting entree. Overal dikke pijlen. Overal keurige anderhalve-meterstreepjes op de grond. De rij van deze ‘attractie’ is nog kort. Verderop bij de nieuwe ingang krijgt ieder plukje bezoekers een karretje overhandigd door een ‘hesje’. Zijn felblauwe plastic handschoenen schitteren in de zon. We lopen door tot we op een ‘GEEN’-bord stuiten. “Geen cash, geen kinderen, geen huisdieren,” lees ik hardop. “Geen kinderen?” herhaal ik, terwijl ik een hesje verbijsterd aankijk. Deze kijkt hoogst ongelukkig terug en vraagt nog vriendelijk aan onze dochter hoe oud ze is, alsof dat haar ook maar iets minder ‘kind’ zou maken. “Acht jaar,” antwoordt ze braaf. Haar lipjes beginnen te trillen. Ze wilde zo graag een vetplantje uitzoeken. Voor haar kamertje. Met een fel kleurtje ofzo. Ik weet precies welke kleur ze het liefst zou willen, maar ze durft er niet (meer) op te hopen. We stappen uit de rij. We knuffelen en troosten haar wat onhandig; haar ouders moeten nu eigenlijk zelf getroost. We denken na over digitale oplossingen. Mama zal de hele collectie vetplanten vastleggen en appen naar de telefoon van haar thuiszittende zus, goed? De achtjarige knikt en verbijt haar teleurstelling. Papa loopt met haar naar huis en zal later terugkeren per fiets.
Inmiddels sta ik weer in de rij, een stuk minder goed geluimd. Poging twee. Drie eigenlijk. Een karretje wordt naar mij toegerold. En dan is het toch echt zover: Ik ben binnen.
Koers houden en afstand houden. Ik moet er hard voor werken wil ik tegelijkertijd mijn favoriete plantjes spotten. De hele indeling is op de schop gegaan, om de winkel ‘geanderhalvemeterd’ te krijgen. Dan moet ‘t toch niet zo moeilijk zijn? Het gemanoeuvreer in deze ruimte, het inhouden of toch iets meer gas geven, het inschatten of je nou wel of niet tussen de mensen door mag, het twijfelachtige ‘zal-ik-of-ga-jijgevoel’ en intussen het je afvragen waar nu toch de petunia’s staan, het is een vervreemdende manier van je met elkaar voortbewegen. Met elkaar. Maar dát is het hele eiereneten! Met elkaar mág niet meer. Wat doe ik hier? Blijf thuis! “We moeten dit met elkaar doen” is puur symbolisch. In praktische zin mogen we het hélémaal niet meer met elkaar doen. Niks meer! Alsof het nu pas tot me doordringt… Ik pak een bak met zes violen. Hun blaadjes raken elkaar speels.
Ik word gebeld. Manlief. Hij staat weer bij de ingang. Hij wil naar binnen, maar dat mag niet zomaar. Dat mag alleen als hij een leeg karretje meeneemt. Dat zijn partner al binnen is mét karretje, moet ik maar komen bewijzen. Ze staan erop. This is Holland! Tegen het verkeer in rijden wordt me niet in dank afgenomen. Een dame sommeert mij meer afstand te houden. En passeert me met een theatraal afgewend hoofd. Ik focus me op de afdeling narcissen, daarachter moet ie staan. Ja! Ik zwaai. Naar hem én naar het hesje die over de karretjes gaat. Beiden zwaaien opgelucht terug. De rij is nu echt lang geworden. Iedereen staat op anderhalve meter te ‘dringen’ voor deze naargeestige Intratuin-experience. Michel duikt mijn anderhalve-meterzone binnen. Eindelijk iets normaals binnen dit ‘nieuwe normaal’. We zetten koers naar de vetplantenafdeling. Een fotoshoot blijkt niet nodig; ik zie precies welke ze wil hebben. Daar! Die gele.
Vrolijk Pasen allemaal..